Ik lees winteruren hangen op de klok
van Dali… tijd druipt en vervliet
in sneeuw de ziel verzonken
onhoorbaar de kleur van 't lied
De tuinkabouter ziet het niet
gekneusde stronken 's noens
zie zijn glazen ogen en het
zicht vertroebeld, hij kijkt loens
Ik zie de struik zich tooien
en voel het tijdloos kleed
van sneeuw, ongekunsteld
die in eeuwigheid 't zo deed
Ik ben ontroerd door 't wit
dat al 't lelijks sluimerend dekt
met kristallijnen vacht getooid
geduldig tot de weemoed lekt
Ik hoor in 't stille verre niets
't snelwegmonster zoemt niet meer
de verre sneeuwstoet daarboven
neigt zijn deken, strooit kristallen neer
Daar links schuinweg in voor
knerpt en bonkt... door en door
decibelle boerenkar ratelt, kwakkelt
baalt zich weg uit 't karrespoor
Ik ruik, ik sidder en ik weet
onder mijn torso buldert 't hart
vingers van dien aard, wit en geel
niemand zo zacht als een bard
wie waart hier in de bossen
en welke grijpen naar mijn keel
Ik weet de winteruren hangen
in sneeuw nu stil verzonken
mijn vingers, mijn hart ontspannen
en weet, dit schouwspel van het zijn
bij d' oude wilgenstronken...die ik voel
gedachten spoelen tussen glas en wijn
Sneeuw schrijft met tintel-pen zijn sonate
in mijn ziel op een onbeschreven blad
een sneeuwpak schuifelruist van 't dak
in een minilawine van kristallijne licht
daar schuifelt sneeuw uit gekneusde tak
spiegelglas een lichtend raamgezicht
d' Eerste granen van het weten
mijn brood gedeeld met windekind
de korst geurt, in kruim gebrand
Stil nu… eisende ijzige noordenwind
glijdend op de tijd van nu en toen
denkend aan 't sneeuwfeeënd kind
geeft 't mij 't beeld van d'eerste zoen
't Licht van de sneeuw, druppelt binnen
op je wangen, ik kijk niet meer uit 't raam
ik schuif weer die ring aan je vinger
ik denk nog : hoe lang toch vandaag …
zijn wij sa'am ?