Vader kijkt naar buiten. Het is bijna stil. Een blauwe leegte gaapt voor hem uit. Hij zoekt naar zijn bril. Veegt de klamme hitte van zijn huid.
Dwars door een geraamte van glas staart zij hem aan. Het is een oude bekende. Ze kent zijn gewoontes, de bende. Weet van de gevolgen, zijn naam.
Hij herkent de blik van huilende wolven in haar ogen. Ze huivert en lacht. Het had niet moeten mogen. Ze vangt een bal in de lucht. Hij zwijgt. De maan zucht.
Ze wil wegrennen, maar blijft stoïcijns staan. Roerloos de onmacht. De zomer wacht.
Zijn rode geraniums lachen naar haar terug. Hij heeft het gedaan.