een rugzak bungelt op mijn rug
wiebelt mee met elke stap
zoekende en voortgaand stug
worstelend in weke drab
zo stromplend ga ik voort
speurend in het rond
of ik vind wat mij bekoort
goud, verborgen in de grond
een glinstring boeit plots mijn oog
mijn hand neemt weg een steen
en rustend op een elleboog
breekt los een luid geween
wat ik zie is wonderschoon
een goudklomp lacht mij tegemoet
na lang zoeken is dit mijn loon
goud, dat mij wenen doet
in s mensen hart zit soms heel ver
verstopt het liefdesgoud
met graafwerk stug komt het er
aan t oppervlak, o dat goud
dat goud verduurt de tijd
het schittert warmte uit
voor eeuwig blijft dit feit
soms zacht, soms roepend luid