Lang geleden was er eens een leeuw,
niet een gevaarlijkerd zoals je ze kent.
Dit roofdier hield van bloemetjes,
Leon tartte met elke leeuwen-wet.
Leon had een huisje van steen,
en in dat huisje stonden beeldjes.
Aan de muren hingen mooie schilderijen,
en op zijn computer las hij e-mailtjes.
Als hij opstond zette hij een kop koffie,
en las hij, al een hap nemend van zijn broodje, de ochtendkrant.
Leon poetste zijn tanden en kamde zijn manen,
ongelooflijk maar waar, Leon de Leeuw, een leeuw op stand.
Op een dag begon het bij Leon te knagen,
de dieren in het woestijn bleven op hun hoede.
“Eens een leeuw altijd een leeuw” zeiden ze dan,
Zo hadden alle woestijndieren hetzelfde vermoeden.
De andere leeuwen spraken over een grote schande,
deze vriendelijke leeuw zette de leeuwen voor schut.
Op een zonnige dag maakte Leon een ommetje,
Hij piekerde, zijn gedachten waren uitgeput.
Ineens zag Leon iets, een glinstering gleed over zijn ogen,
hij spurtte,
deed zijn bek open,
en zette zijn tanden,
in de bil van een (per ongeluk) argeloze zebra…
Halleluja! Wat was dat Lekker!
Vanaf die zonnige dag spreken de woestijndieren met elkaar:
“Zie je wel, eens een leeuw altijd een leeuw”.
En Leon?
Leon is de koning van het woestijn.