In de avondzon,
ging ze liggen in het veld.
Ze sloot haar ogen.
Ze was helemaal uitgeteld.
Het leven had haar, keer op keer bedrogen.
Ze was het vechten moe.
Altijd die innerlijke intense pijn.
Ze was aan rust toe.
Ze fluisterde; "Ik wil er niet meer zijn".
Het gras kietelde aan haar lichaam.
Een lieveheersbeestje kroop over haar been.
Ze was te moe om te gaan staan.
Ze leek verstijfd, als een steen.
De zonnenstralen verdwenen.
In plaats daarvan,
kwam de regen.
Dikke druppels op haar gelaat.
Ze kon er niet meer tegen.
En verzweeg, dat ze eigenlijk haar leven haat.
Ze voelde haar lichaam verslappen.
Haar adem stokte.
Ze was te moe, om naar lucht te happen.
Nat en koud lag ze in het veld.
Ze werd gevonden aan het einde van de regenboog.
De regenboog,
waar ze nu naar toe vloog.
Haar laatste woorden waren
dat het haar speet.
Ze hoopte dat men het begreep.
Ze had teveel leed.