Vaak ging op de fiets door de stad
Ik fietste dan bijwijlen langs die ene raam
Met die blauwe gordijnen, die ik graag had
Elke keer dat ik voorbij trok huilde ik lijdzaam
Met een beetje geluk zag ik haar staan
zij in het zwakke licht haar rode kleren ontdeed
Regelmatig was dat rond middernacht. Ik schaam
mij voor het staren op het punt dat zij was ontkleed
In de zomernacht aan de waterkant
en zij voor het raam weggleed
En ik toog verder te gaan. Heel coulant
Doch met tegenzin - lief en leed -
ginds naar huis aan de overkant
Plots, het kraken van een deur en zij opendeed
Kom hier, zei zij. En het eerste zaadje was geplant.