De ramen zijn zwart beslagen. Wind scheert langs mijn oren.
Ik wil slapen, eten, naar het toilet. Ik heb het koud.
Houten planken weigeren mij de toegang,
op de eerste staat een onbereikbaar hemelswarm bed.
De vorige bewoners hadden blijkbaar geen ouders.
Had ik maar een hamer, had ik maar een beitel.
Dan kon ik schijten, dan kon ik eindelijk naar bed.