Bladeren omhelzende sobere straten
de dood omhelst de wind
herfst is als mijn tweede huid
een dikke bontjas vol verlangen
‘s nachts als mijn dichten leven
mijn lusten rusten in het verleden
en mijn geweten droomt
dan loopt ‘k de gelukkige man
door de poorten van de steden
’k leef van wind en wolk
op water en brood
maar vandaag,
op deze druilerige dag
zonder ooit een bundel
noch naam gemaakt
loopt ik, ‘t dichtertje
kraag op met sterke benen
door de van Welderenstraat
langs oude voorportiekjes
waar neonlichten glazen in beslagen ramen
waarachter moeders dassen breien
en opa’s lurken aan een pijp
vandaag vraag zoek ik om vergeving
want soms rijmt ’t leven voor geen meter
dan is ‘t een zoon lijdensweg poëet te zijn
dan is dat verzenschrijven niets voor mij
Dan verwijt ik mijn eigen dromen
maar bovenal poëet te zijn