Bomen
als de palen van een doel,
als pages links en rechts
aan de doorgang naar onze garages
hoog opgericht, stijf als butlers
hier en daar een knop die barst
zo wordt een nieuwe kroon geboren
eerst langzaam, dan met furie
Plots staat hij daar als nieuw gekapt
het lijkt een modieus kapsel
ze doen ons telkens weer mijmeren
aan morgen, de dag die komt
ieder die deze twee passeert
schrikt, hij waant zich op de plee
de bodem rond hun strakke stam
is verworden tot een stort,
vol peukjes, papiertjes echt te gort.
het zal de bomen niet storen
ze groeien hoger en breder tak na tak,
ze reiken naar het hemel dak
ze lachen naar de zon, de maan
zeuren niet bij regen
ze zijn dankbaar en voldaan
en groeien verder uit,
ons uitzicht intens schilderend
als plaatjes van de oude meesters
plots zien we hier en daar een blaadje vallen
de kroon zo hoog en wijds geweken
word kaal, net afgevreten.
Zijn takken worden dunne vingers
de meeste blaadjes krijgen plots een gouden kleur,
ze sterven wel, maar geen gezeur
de boom, stelt, zich in die rust,
hij gaat nu slapen goed gemutst
om ons, de nooit rustende mens
opnieuw te kunnen dienen,
ons dat beeld te geven
die kleur te laten leven,
groeiend telkens weer
te bewijzen dat het kan en moet,
te rusten na het werken
ook al denken wij van niet
ela