Een kamer, een kelder.
En opnieuw die mist van rook en de stank van alcohol.
Ik had mezelf voorgenomen hier nooit meer in terecht te komen.
Maar hier stond ik weer, in het middelpunt van niets.
Het getik van mijn hakken werd steeds meer en meer gedempd door een gegalm van elektronische troep. En ik, ik was één van hen geworden. Overgeleverd aan het zweet en de fantasietjes die zich de kop op staken werd ik naar buiten getrokken.
Twee mensen, pubers die niet van elkaar los te trekken waren. Maar waarom deed ik dit?
Wie was ik om iemand zoveel pijn te bezorgen?