ik lig in bed: ziek
de koorts brengt me veertig jaar terug
in een gammel tweepersoonsledikant
waar ik met mijn broertje in slaap
het is midzomer
ik hoor klagende koeien en spelende kinderen
overdag buurvrouwen matten kloppen en kletsen
iemand rijdt rondjes op een piepende fiets
de geluiden vertellen me hoe laat het is
ieder heel uur marcheert een klas naar het gymlokaal
m’n vaders bel als hij tussen de middag komt eten
ik lig hoog in kapokken kussens te vechten met mijn bronchitis
elke teug lucht is een kleine strijd
(het scheurende hoesten heeft zich voor altijd in mijn oren vastgezet)
mijn blik gaat naar het raam
het gesloten gordijn beweegt lichtjes op de tocht
daar rechts boven - op de muur –
een bruine vlek op het verschoten gebloemde behang
de zoveelste lekkage van de laatste winter
beneden hoor ik vaag mijn moeder met het huishouden bezig
rochelend vul ik mond na mond een jampotje met sputum
(nu weet ik dat groen slijm zo heet)