wATERVAL
Boven glanst het en broeit
als Ti Ta Tovenaar een gloeilamp voelt.
Hoog boven hem broeit de zon.
Damp, doordrongen vocht als vuur
dat zonder zenuw te raken gloeit met al.
Diep dringt het door mijn lap.
Die veegt en ik zie hem gaan als
boter door de jus en zacht op ons valt.
Vol neemt Jan hem aan, de taart.
Flikkerend en nadenkend de uitersten
geen schoen op zijn glans zoals het kraakt.
De einder stopt en stort
over de rand.