De dag is als een kaars die dooft,
de avond valt in stilte.
Hersenspinsels in mijn hoofd,
verstarren mij in kilte.
Ik doe het steeds mijzelf weer aan,
op zoek naar Gods geheim.
Van liefde, en van groot gevaar,
van ziekte, dood en pijn.
Ik zoek waarom, ik zoek waarvoor,
waartoe dit leven leidt.
In mijn gebed vind ik gehoor:
dit is een grens die ons hier scheidt.
Neem Mij meer in vertrouwen,
dwars door het leven heen.
En wil je weer je handen vouwen,
dan zijn wij samen nooit alleen.
Wij gaan door ’t leven zij aan zij,
obstakels horen bij het leven.
Maar het geheim,dat blijft bij Mij,
Ik heb het leven zelf gegeven.