Gods lof klinkt over zilveren velden,
die met rijp zijn aangevroren.
De vogels die Zijn eer vermelden,
de schepping lijkt opnieuw geboren.
De blauwe hemel kaatst het zonlicht,
glashelder tot in het verschiet.
De glazen takken dragen het gewicht
van sneeuw en ijs uiteindelijk niet.
Te midden van die sneeuwwoestijn,
waait een zachte winterwind.
Die zegt jij moest hier even zijn
een plek die ons tezamen bindt.
Wij waren uit elkaar aan ’t groeien,
Daarom dit uur in volle winterpracht,
om jouw geloof weer op te laten bloeien,
verdwaalde schapen worden teruggebracht.
In het wonder der natuur,
zijn Zijn schapen bij Hem veilig.
Hij gaat voor hen door ’t heetste vuur,
zijn kin’dren zijn Hem meer dan heilig.