Daar zat je dan met een handvol kneusjes,
de grootst kneus was ik.
Amper een leven en aangeschoten.
Het was stampen en aanpoten
met klodders verf.
Ik zag tachtigduizend nichten en neven.
Niemand die zo speciaal is als jij.
Het heeft me gefrusteerd, pijn gedaan.
De regen sneedt mijn eikel dunnetjes fijn.
Even was ik mezelf zonder geveinste schijn.
Daarna moest ik terug en opnieuw beginnen.
Alleen dat liet ik van binnen
aan niemand merken.