Hij zoekt gouden blikken roofzucht,
roze tandenstokers voor tussen haar bikini
en zwarte nagellak voor zijn helm.
Op de grond ligt een verregent maandblaadje,
Ik zie haar kijken. Ze telt de pagina’s die over zijn.
Hij laat haar een arm, mank straatkatje zien.
‘Die gaan ze niet doorverkopen hoor,’ zei hij.
Ze twijfelde, begreep het en knikte.
Ook de poezenliefde deed haar nog steeds pijn.
Ik heb haar zien zitten, zien fluisteren:
De schrijfster op witte sokken.
Ze weet het wel, ze zwijgt alleen:
De stilte gaat nooit voorbij.