Hoe ik het zou verdichten,
wanneer ik denk aan al dat is geweest
en dat wat komen moet
hoe de holbuikige tijd, onvermoeid
de geest berijdt
dan benijd ik de doden,
vervloek ik de goden
daar mijn persoon nimmer
groots genoeg zal kunnen zijn
om te buigen dan wel te helen
en wanneer ik het lezen hervat
hoe dichters in al hun liederlijkheid
het leven verbloemen om het zwart
te verdoezelen voor het oog
dan dim ik het licht in het hart
en volg de schreden
van mijn gewonde verstand
dat met staart tussen de benen
het verband uiteen weet te rukken
en de nukken van de veinzer
in de schrijver blootgeeft