Het is de kamer van geboorte en dood.
Een onderaardse kamer,
aards als het duister van de moederschoot.
Het zijn de luchten van geruchtloos leven,
kortstondig vlammende wolken,
druppend als kaarsvet
op ontvankelijke bodem, voor even.
Het is de vraag die geen antwoord behoeft,
de wekelijkse reis zonder bestemming.
Het zijn de schemerplooien in het gelaat,
vreugdevol en bedroefd.
Het heeft het aroma
van de eigenkant.
Zoals een vochtig mengsel
van humus en zand.