Hij ,
de schorre stem
van het dagenlang krijsen
dooft stilaan uit
in berustend gemompel
bij de aanblik
van het naderende hellevuur
de penetrante geur
van ontbindende kadavers
zijn enige perceptie
in de obscure kerker
vertroebelen zijn geest
de waanzin voorbij
Zij,
over de desolate vlakte
van het gebroken puin
sterft het krachtige gebrul
van pijnlijke stembanden
een onuitgesproken dood
de wanhoop overwint
het zachte briesje drijft
het zwakke geprevel
ver voor zich uit
schenkt kracht en sterkte
eens het zijn doel bereikt
de redding nabij
Wij,
Als de warmte
van het felle licht
de obscure kilte
in de kerker verbant
en we elkaar beiden
verweesd taxeren
koesteren we samen
voor heel heel even
het gelukzalige moment
waarbij we
alle ellende
volslagen vergeten.
Boreas 04.02.2010