Buiten loopt een slee door de sneeuw.
Een valse blokfluit blaast over zijn rug.
Ijzel schreeuwt langs haar appelrode wangen.
Het is bijna vijf uur. De wind is terug.
Binnen draaien ze reggae tegen de kou.
Een zomers verlangen, een malle molen.
Als zwarte rozen bevroren in blauwe lucht.
Mutsen leunen uitgewaaid tegen een kruk.
Een verlepte krant schrijft Beatrix.
Gelukkig zeg je niks, denkt even anders.
Mijn stilte is een witte deken.