Een volstrekt willekeurig begin,
als her en der nog mensen slapen,
als overal men werkt en voertuigen bestuurt.
De dagen dragen ons in broekzakken mee.
Je bent tegen gordijnen uitgelicht maar trekt ze open:
dag al, wereld nog, alles of niets veranderd.
In het woeden van de zomer dekt zich tafel.
Wij kunnen ons afvragen waarom - doen dat niet -
maar voor traagheid moet men reden hebben
en voor snelheid niet.
Dan begint het dagelijkse verplaatsen van de dingen
en het overleggen van de tekenen van noodzaak.
tot we, zeer toevallig,
in de voertuig van het duister vallen, en slapen.