Zwaan.
De vlucht is log
en toch gracieus
gestrekte nek zweepslag gedragen
het witte kleed
dat hem omlijst
ontbrandt in mij een zeker welbehagen.
Schoner toch wel
in ’t blauwe water
het element waarin hij troont
in heel het zijn
en doen en laten
waarin omgeving wordt beloond.
De knobbelzwaan
fel rode snavel
de wilde zwanen in het geel
toch wel juweeltjes
in ons midden
in ’t waterwild groots onderdeel.
De zwarte zwaan
vertoeft in grachten
in parken veelal , rond een kasteel
minder in aantal
minder opvallend
in de familie als geheel.
Hus wilde Luther
zo bekronen
tot zwaan vanuit zijn gansgezicht
het witte rein
in ’t licht van Boven
volkomen op gena gericht.
th