Een geluid, als van een engel, klonk opeens door heel de zaal.
Het onderbrak de spreker in zijn verhaal.
Het was, alsof het de vertelling overnam.
Men keek niet meer naar het podium, maar naar waar, dat wonderschone geluid vandaan kwam.
Daar stond de werkster, naast haar poetsmobiel.
Dus behalve schoonmaken, had ze nog een stiel.
Ze trok zich nergens iets van aan.
En met elke klank die ze voortbracht, rechtvaardigde ze haar bestaan.