Er hangen vruchten
aan lage bomen,
zij hebben van hoge wind niets te duchten.
Maar de nacht verwondt zichzelf,
bekrast zich
met krijtstrepen aan een ogenblauw hemelgewelf.
De vroegoude man dooft het licht van de pijn,
gewoon,
om niet ziende blind te willen zijn.
Om te ontkomen aan zijn rauw schurend gemoed
omgordt hij het vege lijf met verenschaduw
zodat het licht zijn ogen geen zeer doet.