Van schuifelen heb jij geleerd
mijn dralen te vergeven.
Het perzik van mijn wangen heet
en naakt lijf, hangende haren,
verlangen naar jou, naar leven.
Zomer volgde zomer op.
Albasten word je met de jaren.
Mooier nog,
een zachtjes op de wind deinende roos
met stengel, steel en pit,
ruw en broos.
Doordrenkt met mirre,
geur op geur
en kleurschakeringen met tranen.
Regendruppels dauw op het laken.
Je bent zo lieflijk,
lieflijk baken.