Het regende kleine druppeltjes in de douche.
Het moest zomer geweest zijn, een zondagmiddag.
De schoenen lagen in de gang, ze had blauwe ogen.
Speeksel droop langs de eerste mobieltjes.
Boven waren we veilig, niemand die ons zag.
Het was toch wel lekker, geen angst te hebben.
Dertig dagen later en geen droom verder
breken we samen twee bananen af.
Een stoel ligt op de grond, ik had rode wangen.
We sneden ons brood, gaven de plantjes water.
Pijnboompitten in de salade, met hüttenkäse.
Binnen no time lag het matras naast het bed.
We hielden vol tot het eind.