Daarom, in het onbeweeglijke, stilstaand, waarnemen,
dan, als reusachtig geklapwiek, erboven,
Als bijen of getallen,
ai, wat mijn fletse hart niet kan omvatten,
in drommen, in tranen die amper stromen,
en menselijke inspanningen, stormen,
zwarte daden opeens ontdekt
als ijs, als weidse wanorde,
oceanisch, voor mij die zingend binnenstap
als met een zwaard tussen weerlozen.
Welnu, waarvan is dit opduiken van duiven gemaakt
dat bestaat tussen nacht en tijd, als een vochtige afgrond
dat al zo gerekte geluid.
Dat valt en de wegen met stenen aanstreept,
of liever, wanneer alleen een uur
verwacht groeit en onophoudelijk uitbreidt
Binnen de ring van de zomer
luisteren ooit eens de grote pompoenen,
en strekken, daarbij hun aangrijpende planten uit,
van datgene, van wat veel van zichzelf eist,
van het volle, en donker van zware druppels.