Ik nam jouw warmte in me op
en voelde,
drijvend in een duinpan, hoe je adem
mijn lichaam betastte,
toen kwam de storm.
We verdwenen langzaam in het zand
en slapend in elkaar van de zee
tot de hoogste duin van het eiland,
daarna kwamen de seizoenen over ons.
Jij beschermde mij tegen de oostenwind.
Sneeuw smolt op je borsten,
helmgras sproot uit je schouders,
vogels legden eieren in onze knieholten,
zonaanbidders paarden in onze liezen
en milde regen viel als sneeuw in mijn schoot,
als een gift lag zeedrift aan onze voeten.
En ha de winter,
een lente,
een zomer,
kwam de vloed.
Mijn benen worden nat, zei ik,
mijn armen koud, zei jij.
mijn knieƫn, zei ik,
mijn handen, zei jij.