De zon schijnt op de rode muur en de muur is warm.
Ik betast hem met mijn hand en leg mijn wang ertegen,
en toch voel ik iets tussen ons in staan dat me weghoudt van de echte muur, de rode kleur en de zon. Iets
houd me vast in Pluto's ideeënwereld,
totdat mijn bloed bonst, de zon ondergaat,
de rode muur zwart en koel wordt in het donker
en de krokussen onder het raam verwelken.
De vergankelijkheid grilt telkens in me als een kerkklok,
de klank wordt steeds helderder en draagt steeds verder,
boven de muren, het bonzen van mijn bloed, de ideeënwereld uit;
van daar, over de grenzen, komt de wind en voert,
de saffraan geur van krokussen mee.