in het bad lag ik,
striemen op mijn lichaampje.
het water is te heet,ik stik,
ik kan amper staan.
het slaan van de riem doet nog pijn,
ik moet eruit maar val telkens neer.
ik wil hier weg, verdwijn,
maar daar staat zij weer.
ik word uit het bad gesleurd,
word van kop tot teen bekeken.
als een beest word ik gekeurd,
haar ogen staan wijd slecht teken.
een slag tegen mijn hoofd,
naar bed zonder eten.
ik voel me als verdoofd,
hoelang heb ik niet meer gegeten?
en dan die stemmen in mijn kop,
ik word gek van het gevangen zijn.
ze maken mij kapot,
de herbelevingen doen soms nog zo'n pijn.
het is dat kleine kind dat zo lijd,
waar nooit iemand van gehouden heeft.
en dat nu eenzaam strijd,
en toch zoveel om anderen geeft.