Bij de golfslag tegen het weerbarstige steen
spat het licht uiteen en plant daar een roos
en de kring van de zee krimpt tot een tros ineen,
tot een enkele druppel blauw zout die valt.
Stralende magnolia losgemaakt uit het schuim,
magnetische passante, die gestorven nog bloeit
en die altijd weer verschijnt en verdwijnt:
gebarsten zout, verblindende deining van de zee.
Jij en ik samen, liefste, we bezegelen de stilte,
terwijl de zee haar gestage standbeelden sloopt
en haar torens van woede en witheid neerhaalt,
want in het stramien van die onzichtbare weefsels,
van het ongeremde water, van het gedurige zand,
bewaren we de unieke en belaagde tederheid.