Het spijt me, van al de stukjes glimlach.
De stukjes van mijn glimlach die ik door de jaren heen verloor, op plaatsen met simpelweg een slechte akoestiek. Mijn stem klonk eerder onzeker in die holle ruimtes. Die lege kamers, waar ik ooit zoveel tijd doorbracht, werden telkens weer gevuld met dezelfde lege mensen. De horror bleef zich herhalen. Het was niet zomaar spelen. Het was breken, het was vernielen. Het was kapot gaan.
Het was kapot gaan totdat elk hoopje vreugde, waaraan ik me zo hard probeerde vast te houden, verslagen was. Mijn tranen streelden mijn wang al een keer te veel. Onder mijn masker heerste meer kwelling dan plezier. In mijn lichaam bonsde meer schuld dan kracht. En door mijn aders stroomde meer woede dan liefde. Ik was bang om te stikken.
Ik was één van diezelfde lege mensen geworden die teveel tijd doorbracht in die lege kamers. Ik speelde mee, ook al bemachtigde ik geen enkel woord dat ontsnapte uit mijn mond. Ik speelde mee totdat elke druppel bloed kookte vanbinnen. Ik ging gewoon door totdat elke stem in mijn hoofd mij smeekte om te stoppen. En ik stopte.
Ik stopte uiteindelijke toen ik al de stukjes van mijn glimlach verloor, aan de achterdeur van een plaats die zoveel horrorverhalen geheim hield. Maar waarvan wij zeggen; er was gewoon een slechte akoestiek.