Hoe schrijven, vroeg ik me in mijn jonge jaren af,
vrije verzen of romantische ontboezemingen, en het kwam vanzelf,
pijlsnel de poëzie, als een trein de roman, koortsachtig,
er was zoveel te zeggen, zoveel. En ik had zoveel
adressen, en auto's en de ongelukken die erbij
horen, zoveel werk aan twaalf ambachten,
zorgen, inzinkingen, en net zoveel vreugde
als verdriet, grijzen poezen en witte poezen,
bruid en minnaressen, vriendinnen, liefjes
en geliefden, vertrouwden, verloofden. En net zoveel
geestdrift, geestverwanten, plannen gelanceerd als
vuurwerk, vuurwapens had ik ook, en al gebruik
ik ze allang niet meer, de scherpe blik bleef, de zin
in avontuur maar niet in reizen. Duur betaald, zo'n leven
in afleveringen en herbeginnen. Een bellenblazer was hij,
een koorddanser.
Zelfs als ik leer me los te maken van verwachting en van vrees, die
leiden tot niets, want wat komt, komt, met de wind op D-day
en niet eerder, en wat niet moet komen, zal niet komen.
Hoe schrijven, vroeg ik me vroeger af, en vandaag
is die vraag verdwenen. Hoe alles toch verandert,
vind je niet? Nu zou de vraag luiden: wat? Wat schrijven?
En aan wie? Er zijn tenslotte zo weinig woorden nodig,
drie liefdeswoorden en een groet, niemand neemt meer
mee in de eindspurt naar de sterren, drie liefdeswoorden
en een groet.