Nu slaap je tussen witte rozen.
't Wordt laat, de hemel maakt zich klaar,
en naar jou knipoogt reeds een engel
Een haspel spint je hart tot goud.
Je ogen strelen hunkerend naar voor eeuwig
Je kust ontroerend zacht de hand van God
De tijd schrijdt verder en streelt zacht je slapen.
Je wendt je af, wijl je ten hemelen vaart.
Geen schroom, men zal je goedheid loven.
Zoals vlinders de balsemende lentedag.