Hemel zonder gezicht die zijn zo verre jarenaan het oog onttrekt en blindelings laat roepen:
waar ben je? waar houd je op? Bewegen
de luchten misschien als huizen roerloos lijken?
Het waait in de liguster, ontdaan van bloemen schudt zich
ademloos de oleander, de kersenboom zonder blad,
en als de regen stopt het tjilpen van vogels
die de bewegingen van licht en lucht
lijken te doen wegglijden tussen de huizen,
en dan is er een leed die mij een stem schijnt
die uit mijn stad eenzaam afdaalt naar de zee
waar de lucht voorgoed lijkt stil te staan.
En de krekels zwijgen en al zingend
bevrijdt zich het water tussen de stenen van de pier
en dan denk ik aan de wereld, opgemonterd:
Dood leek het water en daar welt het weer op.