Kon ik tenminste in dit schokkenderitme van me iets van jouw
ijlen dwingen;
mocht het me gegeven zijn
mijn gestamel af te stemmen op jouw stem: -
ik die droomde jou de zilte
woorden te ontroven
waarin natuur en kunst versmelten,
om beter mijn heimwee uit te schreeuwen
van oudgeworden kind dat niet had moeten denken.
Maar ik heb slechts de versleten letters
van het woordenboek, en de donkere
door liefde ingegeven stem verzwakt,
wordt jammerige literatuur.
Ik heb enkel deze woorden
die zich geven aan wie daar om vraagt;
ik heb niets dan deze moede zinnen
die reeds morgen kunnen worden ontstolen
door verzen fabricerende studenten.
Jouw gedruis neemt toe, een nieuwe
azuren schaduw dijt uit.
Om strijd verlaten mijn gedachten mij.
Zinnen heb ik niet; nog zin. Ik heb geen grens.