Waar wind het zwiepend zeeschuim
wegvaagt, spreid ik mijn vleugels op de
walsende ochtendmist
Ik zorg dat
ik klaar sta.
om in de wriemelende waterspiegeling de
oever waaraan ik me koppelde te
omarmen. Te verwarmen.
En zelfs vinken laat ik
evenwel hun vinnen verroeren.
Viermaal
vouwde ik mijn handen, en ik
vertakte mijn zielenwoonst,
verstrooide mijn vruchtenzaad
aldus mijn tuin door spruiten
aanzwelde en vreugde klimt op.
Mijn rug.
Mondiaale neem ik mijn vlucht en neen
Meekomen kan niet want
het laatste vinkenlied
Huldigt mijn zwanenzang