De zomer die nooit was
Misschien was het beter nooit geweten. Misschien denkt degene die dit leest dat ik knettergek was. Ik was het ook. Maar zo is het niet altijd geweest. Het ging me niet om roem of rijkdom. Het ging over duisternis en hoe ze nooit eindigde.
Er was geen zomer. De wereld was gedoemd en zo voelde het ook aan. Iedereen was in paniek. Er heerste een enorme voedselschaarste. En alles wat mooi was stierf. Ook mijn geliefde Stefanie. Ik zou nooit – ik weet dat ik nooit, zou leven zonder haar. Maar ze bleef niet gespaard van de turende duisternis dat alles in zijn weg opslokte. Ja, de duisternis viel wijdopen en oeverloos. Ik ontsnapte nipt. Nu is mijn ziel gescheurd, misschien was ik beter meegezogen in het hele gebeuren. De pijn om te overleven, het verlies van mijn betreurde Stefanie.
Ik keerde moedig terug naar waar ooit het dorp van mijn jeugd was. De straten leeg en ongewoon stil. Ik keek rond en stelde vast dat niets meer zou zijn zoals het was. Hun lichamen lagen er nog. Ik wendde mijn ogen af. De beelden speelden zich opnieuw af in mijn herinnering en ik was beter nooit teruggekeerd. De kilte was te snijden. En net als de lichamen lagen enkele gewassen ongeoogst op de velden te rotten.
Misschien kan ik jullie haarfijn vertellen wat er allemaal gebeurde. Maar mijn wil dit te doen zou een bekentenis zijn en dat wil ik ten zeerste vermijden. Ik ben een slachtoffer, net als ieder doods lichaam in dit dorp.
Mijn geliefde Stefanie, een vrouw waar zelfs de engelen jaloers op konden zijn. Geloof me, ze waren het. Mooi in al haar grootheid, speels als een bloesemwind in mei. Ik schudde haar geest van mij af. Even maar, want lang zou het niet duren voor ik haar gefluister weer zou horen.
Nooit had ik gedacht dat mijn woede zou ontluiken. Maar eens het idee was geboren bleef het groeien. Als een stem, dat ongewild aanwezig mijn dagen vulde. Ja, beste mens, ik die klein en nederig op de achtergrond leefde, een figurant werd van mijn eigen leven. Ik beste mens, nam het heft in handen.
Het idee mijn Stefanie af te geven aan ander. Rijker in zijn soort maar bruter in zijn aard. Die met de ruigheid van zijn lichaam haar tederheid schenden zou. Neen, de gedachte alleen maakte dit alles ondraagelijk. Ik handelde snel en onberekend. Lachte soms waanzinnig, tot huilens toe. Maar altijd had ik maar één beeld in gedachten, mijn Stefanie…
Toen het dorp stil werd en de enige ademhaling het mijne was, begroef ik in alle stilte mijn geliefde. Ja, toen werd duidelijk dat haar schoonheid, nog mooier dan dat van de jaloerse engelen, onsterflijk was.
De dood was haar verlossing en mijn ondraagelijke pijn.
Nathalie Vilain