De lente schittert in de takken van de wilg
en in de vlucht gaat een enkele duif voorbij.
Wat een mooi leven heb ik! mooi huis!
die eindeloze hemel! Iemand fluit.
En ik wacht tot het lot mij op komt jagen,
en kijk naar de wereld van de gejaagde mensen,
van de mensen die nog rennen als zij slapen,
van de mensen die zichzelf weggooien van angst...
oh wat een schoonheid mijn stad!
wat huilt het hier prettig als de avond valt!
je denkt dat de mensen haastig op zoek zijn naar elkaar
maar ze vergeten juist hoe laat het is.