Uitgedoofd werd de kaars haar vlam,
Pijnlijk hoe duisternis haar het licht ontnam,
Door even vergeten naar adem te happen,
Kon zwart het gelig wit ontsnappen,
Een obscure kamer vulde zich met leegte,
Na dood het leven meesleepte,
Met tranend geflonker,
Tuurden de oogjes van het donker,
Naar hoe de toekomst afliep,
En het verleden stil voorbijliep.