...
Ik zat, zomaar op een zomeravond
zoals eens jaren geleden, aan de waterkant
graspollen bolden als kleine kussens
droegen het zware hoofd in handen zo galant
Ik was een vreemde geworden, van oevers en zons-
ondergangen, van krekels en lang vergeten
gedachtengangen, van tijden toen ik nog gewoon
onbezwaard wolken aanzag voor grote poëten
In dit landschap ben ik een gat in de vorm
van een mens, zoals eens 'n wolk geschreven had
ik sloot mijn lege ogen en zag mezelf opeens
munt en stof vergaren in een landschap van stad
Ik schoot overeind alsof bliksem door aderen
stroomde en rende met grote passen
het water in en dook, nee doopte
diep, om dat ontaarde beeld weg te wassen
En toen gebeurde het, zomaar
op een zomeravond in natte grond
dat de bodem mij omarmde en ik
het eeuwige leven vond
F.