Deus ex Machina
in een nachtelijke reis verscheen mij een gedaante
die mij voorkwam als een lang vergeten vriend
waarmee ik speelde in de vroege uurtjes van mijn leven
zijn lijf nog altijd even kort van stuk doch verrieden
de groeven in zijn gelaat landkaarten en grenzen
hoe hij heeft gezworven, zijn sterren heeft verlegt
rechttoe rechtaan, door dik en ongeluk;
de lijnen van zijn geschiedenis
hij sprak als een vergrijst kind over goeie ouwe tijden
het bouwen van dijken en sluizen toen de Fransozen
langs de Maas naar het noorden klommen,
hoe de Moren de Spanjaarden op de knieƫn dwongen
Socrates een haan verschuldigd, de beker verkoos
berust in mijn onderbewuste nam ik zijn woorden aan
en maakte die mij, zoals peuters dat doen, geleidelijk eigen
van Anima tot Zeus