Jij, lichte iris die
mijn nachtelijke pupil
verwarmt met glanzende
tijden en volle zinnen.
Enkel jij ziet mijn beeld.
Jij, zachte honingbloem,
laat mijn nachtvlinder
drinken van je verspilde
nectar. Honingzoet omhelzen
je paarse blaadjes mijn gemoed.
Jij, de fluisterende wind
langs mijn kale kruinen
waarin zonder jou geen
vogel zingt of de lente
langs mijn wortels kruipt.
Jij, moederkloek die haar
uitgespuwd koekoekskuiken
in haar vleugels wiegt,
een traan wegpinkt,
zonder vraag, zonder antwoord.