Duizend jaar.
Vanuit de verste verte doemt zij op, met gekleurde linten in heur gouden, blonde haar.
Ze glanst als parelmoer in de zomerzon, Ik verwachte haar al duizend jaar, nu is zij daar.
Ze geurt naar anjelieren, wangen met de kleur van
bloesem van de appelaar.
Zij nadert met zo’n gratie dat het is alsof ze als een godin boven de aarde zweeft.
Ze glimlacht, en uit haar ogen straalt een helder licht dat immer liefde geeft.
Ik herken de vrouw, duizend jaar geleden is ze stil, en onvervangbaar uit mijn leven weggegaan.
En nu in al haar schoonheid, haar goedheid, in haar glorie keek ik mijn moeder even aan.