Nergens beter
bij zulk wisselvallig weer
dan bij mijn meter zaliger
van Stacegem, niet ver van de Gavers,
een lange dreef,
waterplassen in 't grint
vogelvolières langs de kant
en 't ijselijk geschreeuw van de pauw
die zijn vederdracht in 'n boog opzette,
met z'n allen bij 'kaarsen' licht
geschaard rond de Leuvense kachel,
potten en pannen die stonden te pruttelen,
de koude voeten bij dat rond gloeiend buikje
tot je kousen haast schroeiden,
de mannen met hun werkmanspet
stijf van 't vet
die werden haast nooit afgezet,
diep in de sofa gedrongen
net zoals die eeuwige hond
kende elkeen zijn eigen stek,
de jaren schenen geen greep
op dat vrouwmens te hebben
'k heb ze nooit niet anders
dan oud gekend en geweten,
zogezegd tot op de draad versleten
maar ze had nog over je hoofd gesprongen
afwachtend met die franke blik
gereed om uit haar krammen te schieten
mocht je haar gezag ...
vreemde verhalen deden
over dat gezelschap de ronde
dat leefde en werkte volgens d'oude stempel,
bij 't krieken vroeg opstaan
en na donker vlug slapen gaan,
sparen en vergaren als 'n hamster
'n centiem in tweeen bijten,
'n ras apart als van de duivel bezeten
oh wee als je haar durfde tegen te spreken,
dan schoten haar ogen gensters
net zoals wanneer 't deksel
van die kolenkachel werd gelicht
om in die vuurmond te poken en porren,
na lang palaveren
eten, drinken en schinken
tot je de maan bijna,
niet meer zag blinken,
nam ze me apart naar dat muf kamertje
waar haast nooit niemand kwam
en zei na wat gestommel op de voute
als ging ze subiet een zonde begaan,
hier jongen !
dat is voor jou ...
en opende haar verweerde lederen beurs
en 'k bedacht als jonge broekschijter,
wat is toch zo vreemd aan die vrouw ?
misschien kent zij allicht 't geheim
om voor eeuwig en altijd
jong en oud ...
tegelijk te zijn ?