hij stamtafelde tegen het [on] recht
rafelde de haring schokkebrokkend en
met ui geglazuurde speeksel richting
zijn open wond, aandachtig om het gebeuren
zaten we genietend maar ook aflatend te
wachten op een kleine wonder
niet dat hij zich zou verslikken maar toch
een stilte in zijn verorbering zou zich in
zijn oorsprong kunnen manifesteren, wij
daalden beurtelings af langs zijn uitgeworpen
ladder en kneden zijn tegenzin tot
humoristische stompjes appelgebak
een oude man die zijn honger stilt
draagt in zijn open foedraal de woede
van zijn leven, ‘k zou willen schrijven
van zijn lange grijze haar maar ergens
zie ik in hem het kind, meedogenloos en ongrijpbaar .