Men bedrijft de liefde als bouwde men een kaarten-
huis. Harten, klaveren, ruiten, schoppen. Een moeilijk
evenwicht. Zwart op rood, vrouwen en boeren
tussen heren en azen. Ik leg een kaart op
de kaart die jij gelegd hebt; en jij legt daarop
een andere kaart. Gaat dat zo door? In dit spel
moet men niet te hard ademen; laten wij ook
bruuske gebaren achterwege laten, die in één keer alles
in elkaar doen storten; en we moeten elkaars ogen zien
als we van plan zijn het huis hoog te maken.
Ik leg dus mijn emotie op de gevoels
die jij mij bekent. Je hoeft ze me niet te zeggen;
het is mij genoeg te weten dat je vingers spelen
tussen harten en manilles; dat je stem begint
te beven wanneer het gebouw een labyrint lijkt;
en dat wij allebei een uitweg vinden, aan deze of gene
kant van 't laken. Want ja, op tafel kunnen nu al
bloemen bloeien, vogels zingen die tevoorschijn komen
uit een droom van lente, of kunnen zinnen sterven
en vlinders die fladderen op een tocht door 't huis.
Waarom heb je het huis geopend? Nu alles
is ingestort, zonder dat een van ons daarvoor iets
heeft gedaan, wie heeft de schuld? Goed,
laat ons dan dit ogenblik van rust benutten, zolang
het nog geen avond is, en laten we opnieuw beginnen.