Donker
Sprookje 2.0
Daar zat je dan. De koude van de nacht stootte je af. Maar er was een dekentje dat naar je lonkte. Best wel grappig, want je wist dat een beetje verder alle warmte lag die je geven wou, en verborgen onder geborgenheid een hoopje hopeloze kou. Weglopen wou je. De stilte van de nacht was je niet gewoon. Doch, je kende hem goed. Die donkere eenheid waar je zo vaak in vertoefde. Je kende hem goed, zo goed dat je hem opzocht.
In een kluwen van gelach, gedronk en beweging, was hij diegene die je gezelschap houden mocht, als je niet wou denken over de toekomst. Of wat warmte je te bieden hebben zou. Je wou het niet, die nieuwe dag, die uit die plotse nacht verscheen. Maar hij was er wel. En die nacht wou jou ook. Want je kon wel eens een spelletje zijn. Of een deken waar hij zou naar verlangd heeft en de maan naar scheen. In de tonen van de nacht, in de flitsen van ontdekking, trok de nacht zich naar je toe. En je ging mee ja, tastend in het duister. Een duister die verlicht werd door honderden ogen. Smalend, vragend, spiedend waar het mis zou gaan.
De val, waar je zo voor zichtig was, en eerder ingetogen. Het fascineerde je, kleine jongen als je was. In een groot web. Een kluwen van draden, gevoelens en vragen. Een spinnenweb dacht je. Maar nee, geen spinnenweb sprak een stem. Een bolletje wol, die zoveel warmte geven kan, de warmte ook van hem? Als een weduwe met sporen van verleden, liep je over de glinsterende draden. Op zoek naar een patroon, een weg of structuur, die je naar de kern leiden zou, vereeuwigd of verraden.
Nuja, een sjaal wordt moeilijk dacht je zo. Verliezen doe je toch. Maar de grootste vraag die je je stelde was : hoe begin ik er nou aan in die eindeloze smog. In het wilde weg naaien zonder patroon of perspectief? Of neem je de naalden, die je smeekten om een eerste steek, maar toch argwanend en oh zo vriendelief. Want die grote naalden, wisten zelf niet goed waar te beginnen. Dus stikten ze maar in het wilde weg.
Een kluwen was het. Even warm als je het tegen je hield. Maar bitter koud als je meer dekking wou. Een kluwen van fijn stof, vragen, en een patroon waar geen stof te bespreken valt, noch voor hem of noch voor jou. Een prachtige stof was het wel. Dat soort dat het licht opving. En ieder mee gezien wou worden. Maar zoals sprookjes zeggen, daar waar de mooiste stof genaaid wordt, is de prik het dodelijkste gif geworden.
Een kus. Is waar je op zou wachten. Of tintelend gevoel als warme klanken je richting uit komen, of een vragende blik naar hulp vanachter de doornen komt smachten. Maar het gif kon wel eens dieper gaan, en het verhaal vertellen op geheel eigenzinnige manier. Want elke prins wil nu eenmaal schoonheid kussen, maar schrikwekkend is de idee, van de imperfectie die niemand kent, een onbegonnen plezier. De glazen kist met duistere tulpen, laat de schoonheid achter glas. Geen zonnestraal, traan of lach die dringen zal, of smelten zoals was.
Kijk eens in de spiegel dacht je dan, mss vind ie daar wel het antwoord terug. Je keek, je schrok. De spiegel gaf een beeld dat anders was. Donkerder, ruwer, stouter en uitdagend. En je wist dat jij dat niet was. Je herkende het karakter, met de vreemde krollen, de twijfels en grollen, als een streng patroon dat liefde voeden moet, maar strenge regels eist.
Je glimlacht, want dat kan je goed. En denkt opnieuw aan dat prachtig mooi verhaal dat je schrijven wil. Je krast verder op een oud blad, vol verleden. Een prachtig liefdesverhaal onvoorwaardelijk, en een eenzame druppel viel neer. Wegglijdend, in de vele bladzijden, met dromen en verlangens keer op keer. Een dagboek met duizend vragen. Een verhaal met verlangen naar publicatie voor het grote publiek, en liefde voor muziek.
De prinsen van het verleden, en de prinsen van de dag, maken het verhaal nog onvolmaakter dan toen je het eerst zag. Want als een blonde prins, galoppeer je rustig in een wereld die onbekend voor je is. De paden zijn toch platgetreden dacht je zo, en de rozen blijven stokstijf staan in een wereld van vernis. Je zuchtte naar verlangen, want dat moest hier toch bestaan. Maar zoals een prins betamen zou, bleef je bitter kou verslaan. De vragen die je had over gif of andere stoffen, werden niet beantwoord met de passie die je wou. Zuchtend keek je in het fotoboek, waar menig prins poseerde. Maar een selfie van schoonheid en selfishness was wat beelden domineerde. Een hele smartphone vol.
Daar zat je dan. Een kluwen om je heen. Je wou een verhaal breien van verlangen en passie maar niet van zwarte steen. Schoonheid en begrip, een prachtig lange droom, van doornen en karakter, die iedere liefelijkheid overstemd, zo dromend en zo loom. Maar het einde ... vind je niet. Bestaat het dan toch? Of is het zo dichtbij dat je het nog steeds niet ziet?