Als was dit de meest precieze lezing: deze hemel,
deze wolken, deze ondergaande zon. De rest, de speculatie
die de woorden brengen, de ontwikkeling van bepaalde timbres,
je lichaam dat leunt tegen de steen, tegenover het gebouw,
hopend dat het niet gaat regenen, deze keer. Wij kunnen aan dit alles béter
denken; en aan de kleuren werken die steeds wisselen, als was
het einde van de dag niet het moment van trage overgangen. Wij kunnen
ongehaast de nacht in gaan die ons nu wacht, en kijken naar
de duisternis die valt achter de autoraampjes, luisterend naar het blaffen
van de honden en slechts wetend dat geen nacht ons ter beschutting
dienen zal.
Maar ik weet het niet: die volzinnen die openmaken wat ik je
te zeggen heb met mijn grammaticale weifeling, die foutjes, ingeslopen
in het hart zelf van het woord ... Hoe ze in zekerheden te veranderen, en
te zorgen dat een bloem ontluikt uit een beweging van bevestigingen
zichtbaar als de sterren door de bomen heen? Ik zou voor jou een reisgids
willen schrijven van de zonneklare wereld, met de emotie heel precies
in kaart gebracht, en in jouw hand de lijn te vinden die naar het centrum leidt,
daar waar een gloed ontbrand van slapende vulkanen. In plaats daarvan
geef ik je dit gedichtje; ik weet dat daaruit de rivier zal stromen
die uit jouw lach ontspringt als uit een bron.
En dan zeg ik je wat deze situaties eigen is. Ik heb het
niet over liefdesverklaringen, over werkwoorden die zich lenen
tot gefluister, noch over het vuur van substantieven die blijven plakken aan
de tong.
en in de mond een droogheid laten als van as. Ik noem dat wat kan
passen in dit vers; ik zal de velden van je lichaam oversteken. Weinig meer
kan iemand zeggen op een nacht als deze, wanneer de wind de wolken opent
op een kier en de onzichtbare meuten loslaat van de droom. Zo zie ik je hoe je
van de voorochtend; en ik hoor hoe zeilen zich ontplooien in je ochtenlijke
ademhaling