Ik zoek het hart van kleine stadjes; de pleinen
met de fontein, de kerk, de kroegen; de kiosken waar
men slechts de krant van gisteren kan kopen. Ik benijd
toeristen die, op een terras gezeten, wegenkaarten
raadplegen als zochten ze de vlugste weg om
weg te vluchten naar de grote steden. Ik vraag waar
het land is; en ik volg met mijn blik de richting
die mij wordt gewezen; huizen, straten die vernauwen
naar de stadsrand toe, muren van industriecomplexen, silo's
oude wallen van vervallen kloosters. Ik draai om
mijzelf, om mij weer in de hand te krijgen. Ik wil hier
niet weg; en ik ga zitten aan het tafeltje van de toeristen die
weer in de bus gestapt zijn en hun reis hebben
vervolgd. 'Eén koffie!' roep ik. En aan dit tafeltje op het terras,
zonder kranten,zonder wegenkaarten, maar met de fontein
en met de kerk recht tegenover me, weet ik nog steeds niet waar
het land is noch hoe ik uit kleine stadjes moet komen.